Peter werkt al ruim achttien jaar bij dezelfde werkgever. De verhouding met zijn leidinggevende en zijn collega’s is goed en als hij in 2010 te horen krijgt dat hij hiv-positief is, houdt niets hem tegen om dat ook op zijn werk te vertellen. Daar heeft hij tot op de dag van vandaag geen spijt van.
Peter (46) uit Maastricht is al sinds 2000 monteur bij een leverancier en installateur van bedrijfskeukens. Zijn voornaamste werkzaamheden zijn het monteren van de keukens en het doen van bestellingen. “In 2010 werd ik ziek. Ik dacht eerst dat het een griepje was, maar het werd erger en erger. Zo erg dat ik op een gegeven moment niet meer kon eten en drinken en last kreeg van uitdrogingsverschijnselen”, vertelt Peter. Uiteindelijk belt hij zijn zus en vraagt haar om hem te komen helpen. “Zij zei dat we direct naar het ziekenhuis moesten en daar bleek na wat onderzoeken dat ik hiv heb.”
Peter kan zich niet veel meer herinneren van die tijd in het ziekenhuis, maar hij weet nog wel dat hij op de eerste hulp op de rand van het bed zat en een van de artsen opmerkte dat hij mogelijk hiv zou kunnen hebben. “Ik schrok enorm van die opmerking. Voor mij was hiv toen nog heel nauw verbonden met aids. Ik dacht meteen dat ik dood zou gaan. De arts nuanceerde dat, maar toch, de schok was groot dat ik inderdaad hiv bleek te hebben. Ook omdat ik er vrijwel niets van wist.”
Open
Naast dat Peter niet veel wist van hiv, kende hij ook het stigma niet dat erop rust(te). Hij is dan ook vanaf het eerste begin open over zijn status. “Ik dacht eigenlijk: waarom zou ik het niet vertellen? Doordat ik dat stigma en de voordelen rondom hiv niet kende, was ik ook niet bang om erover te praten.” De reacties die hij krijgt van familie, vrienden en kennissen zijn overwegend positief. “Iedereen vond het uiteraard vervelend voor me, maar niemand maakte er een probleem van.”
Een andere reden voor Peter om open te zijn over zijn status is omdat hij er niet over wil liegen, zegt hij. “Je zou het een beetje een egoïstische keuze kunnen noemen, om aan mezelf te denken. Zeker als ik het naar mijn werk doortrek; ik moest in het begin vier keer per jaar op controle en ik had geen zin om daarover te liegen. Dat vond ik niet handig; ik wilde niet in allerlei leugens verstrikt raken.”
Niet anders
Harold, Peters leidinggevende, weet nog goed dat Peter in 2010 samen met zijn zus bij hem op kantoor kwam. “Ik wist natuurlijk dat hij ziek was in die periode en toen kwam hij dus vertellen dat hij hiv heeft. Daar schrok ik wel van. Maar ik vond het vooral vervelend voor hem. Ik wist niet veel van hiv af, maar het is geen seconde in me opgekomen om Peter anders te gaan behandelen of zelfs te ontslaan. We hebben in al die jaren meer een vriendschapsrelatie opgebouwd dan een werkgever/werknemer-relatie. We kunnen het heel goed met elkaar vinden. En ik zag zo snel ook geen problemen op het werk. Ik hield er wel rekening mee dat hij wellicht wat vaker ziek zou zijn, of iets dergelijks, maar dat zag ik niet als probleem. Maar eigenlijk is dat nog nooit voorgekomen; hij voert zijn werk altijd prima uit. En ik merk er verder ook niet veel van in de dagelijkse omgang hier op het werk.”
Niet mee te koop
Omdat de sfeer op het werk goed is, vertelt Peter het ook aan zijn directe collega’s. “Dat zou misschien anders zijn geweest als ik er nog niet lang zou hebben gewerkt of geen vast contract zou hebben gehad. Maar ik wist waar ik werkte, en ik wist dus dat het wel zou kunnen hier.” De meeste naaste collega’s heeft Peter het zelf verteld, vrij snel in het begin al. “Ook zij reageerden eigenlijk net als alle anderen: ze vonden het erg voor me, maar maakten en maken er verder geen probleem van. Ik denk dat de meeste collega’s het inmiddels wel weten, maar misschien ook niet. Anderhalf jaar geleden heb ik het nog aan een collega verteld die me mijn medicijnen zag innemen en vroeg waarvoor ik die slikte. Dat was een mooie aanleiding om het te vertellen. Ik loop er verder niet mee te koop.”
Zijn collega’s zijn hem niet anders gaan behandelen, vertelt hij: “We werken nog net zo goed en prettig samen als voorheen. En ondanks de mannencultuur hier, had ik dat eigenlijk ook niet anders verwacht.” “En ik zou het ook niet accepteren wanneer mensen apart zouden gaan zitten of Peter anders zouden gaan behandelen”, vult Harold meteen aan.
Ook als Peter wondjes oploopt tijdens de montage van een keuken, leidt dat niet tot problemen. “Natuurlijk zorg ik er dan voor dat ik ze zo snel mogelijk afdek, maar dat zou iedereen doen, toch? Het levert mezelf ook geen extra stress meer op. Dat was in het begin wel zo; toen dacht ik er toch iets meer over na en was ik iets panischer. Nu helemaal niet meer. Ook mijn directe collega’s niet. Ze weten ook dat ik hen niet kan infecteren.”
Psycholoog
Ondanks alle goede reacties op zijn positieve status, krijgt Peter een paar maanden na de diagnose een emotionele terugslag. “Ik heb dat toen besproken met mijn behandelaar in het ziekenhuis, en die verwees me door naar een psycholoog. Helaas had ik geen goede klik met haar en kon zij me in mijn ogen niet goed helpen. Ik heb het met Harold besproken en ben toen via de bedrijfsarts doorverwezen naar een heel goede psycholoog. Daar ben ik een keer of tien geweest denk ik, en dat heeft heel goed geholpen. Zij stelde precies de goede vragen, en vroeg ook goed door.” Peter is blij dat dit via zijn werkgever kon worden geregeld. “Dat is dan weer het prettige van het open zijn over mijn status. En om eerlijk te zijn was dat ook wel een reden om er open over te zijn; dat als er dan een keer iets zou zijn, ik ook om hulp zou kunnen vragen.”
Geen issue
Hiv is op Peters werk dus geen issue. “Er wordt eigenlijk nooit over gepraat. Heel af en toe nog wel eens met een collega, als ik ergens last van heb. Of rondom de jaarlijkse controle. En ik vind dat prima. Ik ben niet anders omdat ik hiv heb en dat onderwerp hoeft dus ook niet steeds naar boven gehaald te worden. Ik ben er zelf ook niet dagelijks mee bezig. Wel moet ik af en toe na mijn fysiek zware werk, bijvoorbeeld bij dagen met veel overwerk, in het weekend flink uitrusten. Dan ben ik echt helemaal gesloopt. Maar ja, komt die vermoeidheid dan door hiv, doordat ik ouder word of doordat ik fysiek zwaar werk heb? Of door de combinatie?”
Ook Harold beaamt dat hij Peter niet anders behandelt. “Hij doet gewoon zijn werk en ik benader ‘m niet anders dan zijn collega’s. Wel zie ik soms aan zijn ogen dat Peter vermoeid is. En op een bepaalde manier houd ik daar dan wel rekening mee ja. Maar dat is met name in de winter, valt me op.”
Sowieso houdt Harold in de gaten hoe de medewerkers hun werk zo lang mogelijk kunnen volhouden. “Ik let net zo goed op de rest als op Peter. Maar ik vind het wel fijn dat hij heeft verteld dat hij hiv heeft. Het maakt toch wel dat we proberen rekening met hem te houden op het moment dat het nodig zou zijn. Dat komt nu nog weinig voor, maar hij krijgt sowieso altijd de ruimte voor de controles die onder werktijd zijn. Maar het is meer op persoonlijk vlak dat ik het prettig vind om het te weten; als werkgever maakt het me niet per se uit.”
Peter wil het liefst op zijn zestigste stoppen met werken. “Ik merk dat ik ouder word en dat ik last krijg van mijn lijf, met name van mijn rug en van mijn knieën. Ik weet niet of ik dit werk nog veertien jaar kan doen, maar dat hoop ik wel. Overigens is dat puur lichamelijk hoor, dat heeft niks met hiv te maken.”