Maar er zijn ook aandoeningen die bij mensen met hiv vaker voorkomen dan bij anderen, die niet door de medicatie veroorzaakt worden. Dit worden co-morbiditeiten genoemd. Het gaat om onder andere hart- en vaatziekten, nier- en leverziekten, diabetes, mentale aandoeningen, kanker en botontkalking. Het risico hierop is groter als je hiv hebt, maar dat betekent niet dat iedereen met hiv die aandoeningen ook krijgt. Extra alertheid is wel geboden.
In het kort:
- Hiv-medicatie kan bijwerkingen veroorzaken.
- Ook hebben mensen met hiv meer kans op bepaalde aandoeningen, dit wordt co-morbiditeiten genoemd.
Bijwerking of co-morbiditeit?
Sommige hiv-remmers zorgen voor bepaalde aandoeningen, dit zijn dan bijwerkingen. Hier lees je meer over bijwerkingen. Het verschil tussen een bijwerking en een co-morbiditeit is dat een bijwerking een aandoening is die veroorzaakt wordt door medicatie, en dat een co-morbiditeit een aandoening is die door een andere reden vaker bij mensen met hiv dan bij mensen zonder hiv voorkomt.
Co-morbiditeiten voorkomen
Sommige aandoeningen kunnen voorkomen worden door bijvoorbeeld gezond te eten, te stoppen met roken of de viral load heel laag te houden. Maar toch geeft hiv een verhoogd risico op bepaalde aandoeningen. Het is natuurlijk niet vanzelfsprekend dat je hier last van krijgt. Hier lees je meer over gezond leven.
Botontkalking
Botontkalking (osteoporose) is een probleem waar een deel van de mensen met hiv mee kampt. Bij dergelijke klachten is het altijd de vraag wat de veroorzaker is. Is het de leeftijd, is het de hiv-infectie, is het een bijwerking van hiv-medicatie, of is het een combinatie van deze factoren? Voor botontkalking en het bijbehorende risico op botbreuken is de laatste jaren meer aandacht. Botontkalking komt vaker voor bij mensen met hiv dan bij mensen zonder hiv.
Risicofactoren
Voor het ontstaan van botontkalking zijn een paar risicofactoren. Aan een aantal van die factoren kun je niets doen. Zo komt botontkalking vaker voor bij vrouwen die in de menopauze raken. Botdichtheid neemt in de eerste levensjaren toe, maar neemt daarna steeds verder af. Ouderdom is dus een risicofactor.
Voor jonge mensen met hiv kan het probleem zijn dat de piek van de botdichtheid lager is dan normaal. Dat kan bij hen op latere leeftijd tot problemen leiden, doordat er een kleinere buffer is opgebouwd. Aan andere risicofactoren kun je wel wat doen. Het gaat hier om: een laag lichaamsgewicht, roken, alcoholgebruik, gebruik van opiaten, te laag testosteron bij mannen, een tekort aan vitamine D, gebrek aan lichaamsbeweging en co-infectie met hepatitis C.
Vitamine D en botten
Vitamine D en calcium zijn alleen nuttig als er tekorten zijn. Dat is zeker bij gebruikers van tenofovir vaak het geval. Maar ook bij gebruik van andere hiv-remmers kan het verstandig zijn je arts hiernaar te vragen.
Behandeling
Calcium en vitamine D kunnen helpen tegen botontkalking. Lichaamsbeweging en sport, stoppen met roken en verminderen van alcoholconsumptie ook. Behandeling met bifosfanaten zoals alendronaat (Fosamax) is ook een mogelijkheid. Daarnaast is voldoende zonlicht een aanrader, maar dan alleen als je er verstandig mee omgaat om de kans op huidkanker niet te vergroten.
Botbreuken
Lipoatrofie (het verdwijnen van vet) kan bij het krijgen van botbreuken mogelijk een rol spelen. Lipoatrofie zelf speelt geen rol bij botontkalking, maar als er minder vet om het bot zit, kan het bij een val makkelijker breken. Neuropathie (een aandoening aan de zenuwen) kan er voor zorgen dat je minder gevoel in je voeten en vingers hebt. Je kan dan makkelijker botbreuken oplopen. Dat geldt ook als je onder invloed van drank of drugs bent.
Uiteindelijk gaat het natuurlijk niet om de botdichtheid, maar om het voorkomen van botbreuken. Daaraan kan je zelf een aantal dingen doen, zoals het dragen van stevig schoeisel en het vermijden van gladde plekken.
Kanker
Bepaalde vormen van kanker blijken vaker voor te komen bij mensen met hiv dan onder de algemene bevolking. Maar raak niet in paniek: deze aandoeningen zijn ook bij mensen met hiv zeldzaam. Leefstijl, ouderdom, roken, het laagste CD4-aantal dat je ooit had, het huidige CD4-aantal en hiv zelf spelen hier een rol. Maar hoe de verbanden exact liggen is nog niet bekend.
hiv en kanker
Een aantal vormen van kanker komen vaker voor bij mensen met hiv dan bij mensen zonder hiv. Het betreft anuskanker, baarmoederhalskanker, Hodgkin lymfoom (lymfklierkanker), leverkanker, melanoom (een vorm van huidkanker), keelkanker, leukemie (bloedkanker), darmkanker en nierkanker.
aids en kanker
Door de komst van goede hiv-medicatie komen de aan aids-gerelateerde vormen van kanker niet meer vaak voor. De aids-gerelateerde vormen van kanker zijn Kaposi sarcoom en non-Hodgkin lymfoom (bepaalde vorm van lymfklierkanker). Als je één van deze vormen van kanker krijgt, krijg je de diagnose aids.
meerdere factoren
Er spelen verschillende factoren een rol bij deze vormen van kanker bij mensen met hiv. Voor baarmoederhalskanker, anuskanker en leverkanker als gevolg van hepatitis B of C geldt, dat die hun virussen op vergelijkbare wijze overdragen als hiv. Wie een hiv-infectie heeft, heeft dus ook risico gelopen voor het krijgen van die virussen.
De afweer speelt een rol, net zoals het hiv-virus zelf. Dan gaat het om het laagste CD4-aantal dat je ooit hebt gehad. Hoe lager dat was, des te groter is de kans op vormen van kanker. Ook speelt het aantal CD4-cellen dat je nu hebt een rol. Hoe hoger dat is, des te kleiner de kans.
HPV, anuskanker en baarmoederhalskanker
Het humaan papillomavirus (HPV) is overdraagbaar via seks. Veel mensen zijn drager van HPV zonder hier klachten van te hebben. HPV loop je op door seksueel contact. Er zijn vele soorten HPV die de anus en genitaliën kunnen infecteren. HPV 16 en 18 zijn de belangrijkste veroorzakers van anuskanker of baarmoederhalskanker.
Deze soorten kanker komen weinig voor, maar de kans op anus- en baarmoederhalskanker is groter bij mensen met hiv dan bij mensen zonder hiv. Dit komt mogelijk doordat HPV gebruik maakt van het verminderde immuunsysteem. De kans op HPV-gerelateerde kanker wordt kleiner bij een goede therapietrouw, onmeetbare viral load, en een hoog aantal CD4-cellen.
Heel soms veroorzaakt HPV andere soorten kankers zoals vulvakanker, vaginale kanker, peniskanker, en mond- en keelkanker. Ook kan HPV leiden tot genitale wratten. Genitale wratten zijn één van de meest voorkomende soa’s.
Anuskanker
Sommige varianten van HPV kunnen leiden tot anuskanker. Mensen met hiv hebben een grotere kans op anuskanker dan mensen zonder hiv. De kans op anuskanker is voor mannen met hiv veel groter dan voor vrouwen met hiv.
Anuskanker geeft niet altijd klachten. De kenmerken van anuskanker zijn: bloedverlies uit de anus, jeuk of pijn in of rond de anus, zwellingen of knobbels, vaak het gevoel hebben te moeten poepen, verandering van de stoelgang (obstipatie of diarree). Veel van deze klachten passen echter ook bij andere aandoeningen, dus bespreek je klachten met je hiv-behandelaar en laat je eventueel ook onderzoeken op aambeien en andere soa’s.
Het voorstadium van anale kanker heet AIN (anale intra-epitheliale neoplasie). Dit is een verstoring in de celdeling van het slijmvlies in en rondom de anus.
AIN
Er zijn drie verschillende voorstadia van anuskanker bekend. Het stellen van de diagnose AIN vindt plaats via weefselonderzoek. Hiervoor worden er, indien er zichtbare afwijkingen zijn, tijdens het onderzoek biopten (hapjes anaal slijmvlies) afgenomen. De verschillen van de voorstadia zijn als volgt: AIN1, AIN2 en AIN3. De nummers staan voor in welk deel van de cellaag de onrustige cellen zich bevinden.
AIN1 wordt laaggradig AIN genoemd en wordt meestal door het lichaam zelf opgeruimd. Alleen de oppervlakkige slijmvlieslaag bevat dan afwijkende cellen. Een andere naam of afkorting hiervoor is: lage graad squameuze intra-epitheliale cellen (LSIL)
AIN2 en AIN3 worden gezien als voorstadia van anuskanker en worden hooggradige AIN genoemd. Bij AIN2 worden afwijkende cellen dieper in de slijmvlieslaag gezien. Bij AIN3 worden de afwijkende cellen in de gehele dikte van de anale slijmvlieslaag gezien. Een andere naam of afkorting hiervoor is: hoge graad squameuze intra-epitheliale cellen (HSIL).
Dat er AIN gevonden is, betekent niet dat je anuskanker hebt of zult krijgen. Men gaat er vanuit dat slechts een minderheid van de mensen met AIN na jaren uiteindelijk anuskanker zou kunnen krijgen. Bij hooggradige AIN is de kans op anuskanker 1-5% in vijf jaar. Bij AIN3 is de kans op anuskanker 20-30% in dertig jaar. Hooggradige AIN ontwikkelt zich niet altijd tot kanker en wordt soms door het lichaam zelf opgeruimd. De meeste personen met AIN ontwikkelen dus ook zonder behandeling geen anuskanker.
Screening
Er is in Nederland een richtlijn voor preventieve screening op AIN. Bespreek met je behandelaar of AIN screening zinvol is in jouw individuele situatie. AIN screening wordt vanaf de leeftijd van 35 jaar geadviseerd.
Het is aan jezelf om te kiezen of je gescreend wil worden op AIN, en of je de AIN wil laten behandelen. De kans op anuskanker is niet heel groot, maar ook niet heel klein. Sommige mensen vinden de screening en behandeling van AIN onprettig. Artsen kunnen (nog) niet voorspellen welke AIN zich tot anuskanker zal ontwikkelen.
Bij AIN screening wordt zowel de binnenkant als de buitenkant van de anus gecontroleerd. Ook wordt er een rectaal toucher gedaan, omdat sommige afwijkingen makkelijker te voelen dan te zien zijn. De screening aan de binnenkant van de anus wordt gedaan door middel van het inbrengen van een proctoscoop, een plastic buisje. Hierbij wordt een hoog resolutie anoscoop gebruikt om de afwijkingen goed te kunnen bekijken. Sommige mensen vinden de screening op en behandeling van AIN onprettig.
Als er aan de buitenkant of aan de binnenkant van de anus afwijkingen worden gezien dan wordt daar laagdrempelig een weefselbiopt van genomen dat ongeveer drie millimeter groot is. Per verdachte afwijking wordt er een biopt genomen.
Het anus slijmvlies is geplooid en de minuscule afwijkingen zijn met het blote oog soms moeilijk te beoordelen, de onderzoeker zal daarom bij twijfel al gauw een biopt nemen. Het biopt wordt door een patholoog onderzocht en ongeveer na twee weken is de uitslag van het biopt bekend.
Artsen kunnen (nog) niet voorspellen welke AIN zich tot anuskanker zal ontwikkelen, maar geven wel het advies om bij hooggradige AIN (AIN 2 en 3) de plekjes te laten behandelen.
Als er niks is geconstateerd bij de screening word je gevraagd om twee jaar later weet terug te komen. Als er AIN1 gevonden is, word je gevraagd om na een jaar terug te komen om te kijken of je lichaam het zelf opgeruimd heeft. Bij AIN2 en AIN3 word voorgesteld je te behandelen.
AIN screening kan als pijnlijk en belastend ervaren worden. Er zijn verschillende mogelijkheden om deze klachten te verminderen. Bespreek dit met je behandelaar.
Behandeling AIN in de anus
Om de kans op anuskanker te verkleinen wordt geadviseerd hooggradige AIN (AIN 2 en 3) te laten behandelen. Een AIN1 kan spontaan zelf herstellen.
Het is wetenschappelijk aangetoond dat de behandeling van voorstadia van anuskanker ook daadwerkelijk anuskanker in de toekomst kan voorkomen. De behandeling van gevonden AIN plekjes neemt echter de oorzaak (het HPV virus en het verhoogde risicoprofiel) niet weg. Er kunnen na succesvolle behandeling, nieuwe AIN plekjes ontstaan. Om deze reden zal controle met enige regelmaat blijven plaatsvinden, afhankelijk van wat er gevonden wordt.
Er bestaan verschillende behandelingen voor AIN in de anus. Met de kennis die we nu hebben heeft de behandeling met elektrocoagulatie de voorkeur. Dit houdt in dat het slijmvlies waar zich AIN bevindt wordt weggebrand met een soort van elektrische pen die warmte genereert. Voor deze behandeling wordt een verdoving gegeven met behulp van een lidocaïne spray waarna je nog wel warmte, maar geen pijn mag voelen. Mocht dit niet voldoende zijn, zijn er andere methodes om de pijn zoveel mogelijk weg te nemen.
Daarnaast wordt in sommige gevallen de voorkeur gegeven aan behandeling met crème, trichloorazijnzuur of een combinatie van verschillende behandelingen.
Hoe vaak moet er behandeld worden?
- Elektrocoagulatie wordt doorgaans twee keer uitgevoerd met een tussenpose van twaalf weken. Weer twaalf weken na de laatste behandeling wordt er opnieuw een controle behandeling ingepland waarbij er opnieuw gekeken wordt en bij verdenkingen op afwijkingen zal er opnieuw laagdrempelig een biopt worden afgenomen.
- Bij behandeling met crème (Efudix crème) smeer je zelf twee tot drie keer een periode van acht weken (dus minimaal zestien weken in totaal).
- Soms kan er gekozen worden voor behandeling door aanstippen met trichloorazijnzuur 85-90%, deze behandeling zal vier keer plaatsvinden met tussenposes van vier weken.
Behandeling van AIN kan als pijnlijk en belastend ervaren worden. Er zijn verschillende mogelijkheden om de klachten te verminderen. Bespreek dit met je behandelaar.
Behandeling AIN buiten de anus
Om de kans op anuskanker te verkleinen wordt geadviseerd hooggradige AIN (AIN 2 en 3) te laten behandelen. Een AIN1 kan spontaan zelf herstellen.
Het is wetenschappelijk aangetoond dat de behandeling van voorstadia van anuskanker ook daadwerkelijk anuskanker in de toekomst kan voorkomen. De behandeling van gevonden AIN plekjes neemt echter de oorzaak (het HPV virus en het verhoogde risico profiel) niet weg. Er kunnen na succesvolle behandeling, nieuwe AIN plekjes ontstaan. Om deze reden zal controle met enige regelmaat blijven plaatsvinden, afhankelijk van wat er gevonden wordt.
Ook bij AIN buiten de anus zijn verschillende behandelmethoden mogelijk.
- Een van de opties is behandeling met imiquimod crème (Aldara) die je zestien weken moet aanbrengen. Dit is een crème die het immuunsysteem activeert. Mogelijke bijwerkingen van deze crème zijn lokale irritatie, moeheid en grieperige klachten.
- Een andere behandeling is het op de poli toepassen van cryotherapie (stikstof). Deze behandeling zal zo’n vijf keer herhaald moeten worden, met tussenposes van ongeveer zes weken.
Behandeling van AIN kan als pijnlijk en belastend ervaren worden. Er zijn verschillende mogelijkheden om de klachten te verminderen. Bespreek dit met je behandelaar.
Actieve monitoring
Steeds vaker wordt er in overleg met de patiënt op basis van de behandelresultaten gekozen voor een expectatief beleid. Dit betekent dat er niet wordt behandeld, ondanks dat er wellicht afwijkingen zijn gevonden. Er wordt in dat geval met enige regelmaat (bijvoorbeeld iedere zes maanden) onderzoek verricht en zo nodig biopten genomen om de afwijkingen in de gaten te houden zonder ze te behandelen. Eventueel kan er alsnog weer gekozen worden voor behandeling.
Vaccin
Via het Rijksvaccinatieprogramma worden jongens en meisjes sinds 2022 uitgenodigd voor de HPV-vaccinatie in het jaar waarin ze 10 jaar oud worden. In Nederland wordt de HPV-vaccinatie niet standaard aangeraden aan mensen met hiv, omdat er volgens de hiv-behandelaren onvoldoende bewijs is voor de werkzaamheid. Mocht je de vaccinatie willen, vraag hier dan naar bij je hiv-behandelaar of -consulent. De vaccinatie is vooralsnog niet gratis..
Baarmoederhalskanker
Sommige soorten HPV kunnen leiden tot baarmoederhalskanker. Vrouwen met hiv hebben een grotere kans op baarmoederhalskanker dan vrouwen zonder hiv.
Baarmoederhalskanker geeft niet altijd klachten. De kenmerken van baarmoederhalskanker zijn: bloedingen tijdens of vlak na de seks, bloedingen na de overgang, bloedingen tussen twee menstruatieperiodes in en ongewone afscheiding. Veel van deze klachten passen echter ook bij andere aandoeningen, dus bespreek je klachten met je hiv-behandelaar en laat je eventueel ook onderzoeken op andere soa’s.
Het voorstadium van baarmoederhalskanker heet CIN (cervicale intra-epitheliale neoplasie). Dit is een verstoring in de celdeling van het slijmvlies in en rondom de baarmoeder.
CIN
CIN kent drie stadia: CIN1, CIN2 en CIN3. De nummers staan voor in welk deel van de cellaag de onrustige cellen zich bevinden.
CIN1 is laaggradig en wordt meestal door het lichaam zelf opgeruimd. CIN2 en CIN3 worden gezien als voorstadia van baarmoederhalskanker en worden hooggradige CIN genoemd. Het duurt gemiddeld 10 tot 15 jaar voordat HPV zich ontwikkelt tot baarmoederhalskanker. Hooggradige CIN ontwikkelt zich niet altijd tot kanker en wordt soms door het lichaam zelf opgeruimd. De meeste personen met CIN ontwikkelen dus ook zonder behandeling geen baarmoederhalskanker
Screening
Vrouwen met hiv worden meestal elke één tot drie jaar gescreend op CIN (afhankelijk van eerdere resultaten en aantal CD4-cellen). Ook kun je meedoen aan het bevolkingsonderzoek. Aan alle vrouwen boven de 30 jaar wordt elke vijf jaar een uitstrijkje aangeboden. Je hoeft hier niet verplicht aan mee te doen. Als je een uitstrijkje laten maken lastig vindt en daarom niet mee wil doen, kun je een zelfafnameset aanvragen. Daarmee kun je zelf materiaal afnemen dat in het laboratorium getest wordt op HPV.
Vrouwen kunnen onderzocht worden op HPV door middel van een uitstrijkje. Als er HPV wordt gevonden, wordt hetzelfde uitstrijkje beoordeeld op afwijkende cellen. Als er afwijkende cellen worden aangetroffen, krijg je een doorverwijzing naar de gynaecoloog voor vervolgonderzoek en eventueel behandeling.
Als er afwijkende cellen zijn gevonden op het uitstrijkje wordt er door een arts een colposcopie gedaan. Met een colposcopie worden afwijkende plekken in de baarmoederhals nauwkeurig bekeken. Als er afwijkingen worden gevonden, wordt er een biopt afgenomen. Dit wordt onder lokale verdoving gedaan. Het biopt wordt naar het laboratorium gestuurd en meestal weet je binnen twee weken de uitslag.
Als er geen afwijkende cellen zijn geconstateerd bij de screening wordt er één tot drie jaar later weer een uitstrijkje afgenomen. Als er CIN1 gevonden is, word je gevraagd om na een jaar terug te komen om te kijken of je lichaam het zelf opgeruimd heeft. Bij CIN2 en CIN3 wordt voorgesteld je te behandelen.
Behandeling CIN
Hooggradige CIN wordt behandeld met lisexcisie of conisatie. Lisexcisie betekent dat onrustige cellen weggeschroeid worden. Dit kan met lokale verdoving, een ruggenprik of narcose. Conisatie betekent dat er weefsel weggesneden wordt met een mesje. Dit gebeurt onder algehele narcose of met een ruggenprik.
Als de behandeling niet succesvol was is het advies om opnieuw te behandelen. Je mag er natuurlijk ook voor kiezen om je niet (meer) te laten behandelen. Het advies is dan wel om onder controle te blijven, zodat de artsen/verpleegkundigen in de gaten kunnen houden hoe de CIN zich ontwikkelt.
Vaccin
Meisjes van 12 of 13 jaar worden ingeënt tegen HPV. Dit is onderdeel van het Rijksvaccinatieprogramma. Meisjes van 15 jaar en ouder die de vaccinatie willen, krijgen drie keer een vaccinatie. De vaccinatie krijg je in de bovenarm. Om de vaccinatie maximaal te laten werken is het belangrijk dat je de vaccinatie krijgt als je nog geen seks hebt gehad. Vrouwen met hiv worden niet standaard ingeënt tegen HPV.
Neurologische problemen
De huidige hiv-medicatie geeft een kleine kans op neurologische problemen. Een neurologisch probleem is een storing in de hersenen, het ruggenmerg of de zenuwen. Er zijn heel veel verschillende soorten neurologische problemen, zoals vergeetachtigheid, dementie, en tintelingen in de handen of voeten (neuropathie).
Sinds nieuwe verbeterde hiv-medicatie is het grote gevaar van dementie weg, maar de kleinere ongemakken blijven bestaan. Lichtere vormen van afwijkend functioneren van de hersenen komen ondanks de verbetering van de hiv-medicatie nog wel voor. In het dagelijkse leven levert dat meestal nauwelijks of geen problemen op.
Op oudere leeftijd hebben alle mensen vaker neurologische problemen dan op jongere leeftijd. Het geheugen verzwakt, het lijf is wat strammer, de motoriek is minder krachtig. Maar dementie is voor mensen met hiv tegenwoordig bijna geen probleem meer. Op latere leeftijd kan dat anders zijn. Dan behoort de meest voorkomende vorm van dementie, namelijk Alzheimer, helaas ook tot de mogelijkheden.
Dementie
Ernstige problemen zoals dementie komen maar bij een zeer kleine groep voor. Blijkbaar dringt niet elke hiv-remmer goed door tot diep in de hersenen, maar er zijn voldoende hiv-remmers beschikbaar die dat wel doen. Veranderen van hiv-medicatie kan dus helpen.
Vergeetachtigheid
Lichtere vormen van afwijkend functioneren van de hersenen komen ondanks de komst van nieuwe hiv-medicatie nog wel voor. In het dagelijkse leven levert dat meestal nauwelijks of geen problemen op.
Er zijn ook andere factoren die het functioneren van de hersenen kunnen beïnvloeden. Depressie kan tot vergeetachtigheid leiden. Behandeling van depressie helpt natuurlijk. Overmatig gebruik van alcohol, drugs (onder andere coke en crystal meth), roken, co-infectie met hepatitis C, tekort aan vitamine, overgewicht en verhoogde bloedvetten kunnen ook tot slechter functioneren leiden. Het is moeilijk om uit te maken wat de veroorzaker is, maar als je het probleem hebt, dan zit je er wel mee. Je kunt dit bespreken met je hiv-behandelaar.
Neuropathie
Neuropathie is een tintelend of pijnlijk gevoel in de voeten en/of handen. Wanneer de neuropathie ernstiger wordt dan kan het pijnlijke gevoel verder omhoog trekken.
Neuropathie kan een bijwerking zijn van hiv-medicatie die tegenwoordig niet meer voorgeschreven wordt, maar het kan ook een gevolg zijn van hiv-infectie zelf. Wanneer je met hiv-medicatie begint (die geen neuropathie als bijwerking hebben) dan kan de neuropathie verdwijnen, al kan daar enige tijd overheen gaan. Bespreek het met je hiv-behandelaar of consulent als je last hebt van tintelende ledematen, en vraag of behandeling mogelijk is.
Hiv en hepatitis B en C
Er is een verschil tussen hepatitis B en hepatitis C wat betreft verschijnselen, overdracht en medicijnen. Het zijn seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) die de lever aantasten. Hepatitis B of C kan een sluipmoordenaar zijn, omdat men de infectie vaak te laat ontdekt.
Dat geldt gelukkig niet meer voor mensen met hiv die al onder behandeling zijn. Bij hen ontdekt men die infecties voor het overgrote deel tijdig, zodat de behandeling van hepatitis snel kan plaatsvinden. Dat komt omdat de hiv-behandelaar de leverfunctie elk half jaar meet. En in Nederland is hepatitis ook goed te behandelen. Het risico op hepatitis is voor mensen met hiv een extra reden om zo vroeg mogelijk met hiv-medicatie te starten, omdat men daarmee het risico erop verkleint.
Hepatitis B
Hepatitis B geeft meestal snel klachten, zoals koorts, misselijkheid en gewichtsverlies. In de meeste gevallen kunnen mensen deze infectie zelf goed aan, zonder medicijnen. Een deel van de dragers lukt dit niet. Zij worden chronisch drager van het hepatitis-B-virus. Als zij dat niet weten en de infectie onopgemerkt blijft, kunnen zij uiteindelijk leverproblemen en leverkanker krijgen.
Hepatitis B is nog niet te genezen, maar wel met een vaccinatie te voorkomen. Ook is er een goede behandeling voor en daarin lijkt het op hiv. Sterker nog: sommige hiv-remmers werken ook als hepatitis-B-remmers.
Hepatitis B is seksueel overdraagbaar door sperma en vaginaal vocht. Mannen die seks hebben met mannen zijn de grootste risicogroep om het op te lopen. Zij kunnen zich gratis tegen hepatitis B laten vaccineren en zo voorkomen dat zij het ooit zullen oplopen en op anderen overdragen.
Hepatitis C
Hepatitis C is een heel ander virus. Vaak merk je de eerste maanden nauwelijks iets van de infectie. Van de mensen die hepatitis C oplopen, overwint een kleiner deel van de mensen het virus zelf. Bij mensen met hiv gaat dat sowieso minder makkelijk. Chronische hepatitis C leidt tot leverbeschadiging en -kanker.
Er zijn goede maar dure medicijnen beschikbaar, die meestal tot genezing leiden. Helaas is er nog geen vaccin voor hepatitis C beschikbaar. Een onbehandelde infectie leidt bij mensen met hiv sneller tot gezondheidsschade.
Hepatitis C is, ook seksueel, alleen overdraagbaar van bloed op bloed, en niet door sperma of vaginaal vocht. Omdat bij anale seks kleine microbloedinkjes voorkomen, vormt anale seks een risico op overdracht. En dat betekent dat hepatitis C bij mannen die seks hebben met mannen, vaker overdraagbaar is. De behandeling is in 2015 door de introductie van nieuwe medicatie enorm verbeterd. Gelukkig blijken de nieuwe medicijnen tegen hepatitis C net zo goed te werken bij mensen met hiv als bij de andere mensen zonder hiv.
Griep en griepprik
Mensen met hiv en andere risicogroepen zoals ouderen en chronisch zieken krijgen elk jaar een oproep van de huisarts om zich gratis te laten vaccineren tegen de griep. Meestal is de griepprik zinvol voor mensen met een verzwakte afweer, COPD of chronische bronchitis. Het griepvirus is een veranderlijk virus, zodat de griepprik elk jaar nodig is. De vaccinatie is niet altijd volledig dekkend, dus garanties zijn er niet te geven dat je die winter geen griep zal krijgen. Heb je twijfels over de noodzaak van de griepprik, overleg dit dan met je huisarts of internist. Als je geen oproep krijgt, vraag er dan zelf naar bij je huisarts.